In de achttiende eeuw speelde de regentenfamilie Pichot uit Schiedam een cruciale rol op dertien plantages in het verre Suriname. Hun invloed reikte verder dan alleen het beheer van de plantages; zij hadden een flinke vinger in de pap als het ging om het produceren van suiker en koffie.
Op deze plantages werden tot slaaf gemaakten gedwongen om te werken in de suiker- en koffieproductie. De schrijnende realiteit van de slavernij vormde het duistere onderwerp van deze ondernemingen, waar menselijke arbeid werd misbruikt voor financieel gewin.
Opvallend genoeg werden de opbrengsten van deze plantages niet alleen gebruikt voor zelfverrijking, maar dienden ze ook als financiële steun voor de opleiding van de Pichot-kinderen in het verre Nederland. De paradox van welvaart opgebouwd door slavernij, die rechtstreeks bijdroeg aan onderwijsmogelijkheden voor de familie, werpt een schaduw op dit historische verhaal.
Dit onthullende onderzoek werpt een scherp licht op een vergeten hoofdstuk van de Nederlandse geschiedenis. Het ontrafelen van de band tussen plantage-economie, slavernij en onderwijs legt een complex en ongemakkelijk verleden bloot dat nog steeds resonanties heeft in de hedendaagse samenleving.